Biosimilars en generieken bieden naast keuzevrijheid voor de patiënt en zorgverlener, ook een interessant besparingspotentieel aangezien deze producten meestal goedkoper zijn dan het originele geneesmiddel. Door dit inzichtelijk te maken wil het Zorginstituut een zo volledig mogelijk inzicht geven in de marktwerking die mogelijk is in Nederland en een bijdrage leveren aan de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de Nederlandse geneesmiddelenmarkt.
Deze jaarlijkse update is gemaakt op basis van de gebruikscijfers van 2022, verkregen uit de GIP-databank. Hierbij zijn de extramurale en intramurale geneesmiddelen geselecteerd met een kostenbeslag van meer dan €20 miljoen en geneesmiddelen met een kostenbeslag van meer dan €10 miljoen die meer dan €50.000 per patiënt bedragen. Stollingsfactoren zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
Er rusten soms wel meer dan 100 patenten op een geneesmiddel. Niet alle patenten zijn volledig blokkerend voor een fabrikant om een generiek of biosimilar op de markt te brengen. Op het belangrijkste patent wordt vaak een aanvullend beschermingscertificaat aangevraagd, een SPC (of Supplementary Protection Certificate). De datum waarop het SPC verloopt is een goede indicatie vanaf welk moment er biosimilars of generieken op de markt kunnen komen. Uiteraard kan het nog steeds zo zijn dat andere fabrikanten er vanaf zien om een generiek of biosimilar op de markt te brengen. In het overzicht staat verder vermeld of er al generieken en biosimilars zijn geregistreerd. Een fabrikant mag een generiek of biosimilar wel registreren, maar het mag pas verhandeld worden als het patent verlopen is.
Zie overzicht patentverloop hieronder.